In de erfelijkheidsleer word er van codominantie gesproken als twee eigenschappen volwaardig in 1 fenotype tot uiting komen.
Codominante takken (of liever stammen) zijn eigenlijk individuele bomen die binnen de kroon van het individu concureren om licht en ruimte. Codominante takken hebben een zwakke aanhechting en breken of splijten gemakkelijk. Na snoeien overgroeien codominante takken slecht en het hout rot snel in. Codominante takken sterven vroeg of laat vaak uit zichzelf af.
Een boom is een genetisch mozaïek. Hiervan wordt door kwekers dankbaar gebruik gemaakt. Zij gebruiken takken die verschillen van het fenotype van de boom om mee verder te kweken en nieuwe cultivars te ontwikkelen.
Onder gunstige omstandigheden komen deze knoppen niet of nauwelijks tot ontwikkeling en blijven zij slapend in het hout aanwezig. Wortelstress door bv. bladverlies is de oorzaak dat deze knoppen, die ogen worden genoemd, zich gaan ontwikkelen. Dat kan gebeuren in de vorm van wortelopslag, waterlot, zuigers of plakoksels.
Sommige bomen hebben meer aanleg tot het vormen van codominante takken dan andere. De aanleg is al in het jeugdstadium te zien en bij de selectie van bomen loont het de moeite om op deze aanleg te controleren. Op de kwekerij worden codominante takken meestal weggesnoeid maar aan het litteken is de aard van de tak meestal nog goed herkenbaar.